question |
réponse |
bakken, bakte, gebakken. Grootmoeder bakte heerlijke wafels voor ons. De bakker heeft weer lekker vers brood gebakken. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
beginnen, begon, begonnen. Een uur geleden begon het weer plots te veranderen. Is het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval al begonnen? commencer à apprendre
|
|
|
|
|
begrijpen, begreep, begrepen. Ik begreep geen jota van wat hij vertelde. Je ziet dat hij daar geen snars van begrepen heeft. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
besluiten, besloot, besloten. Waarom besloot je grootvader naar Irak te vertrekken? We hebben besloten meer informatie te vragen over de reis. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
bezoeken, bezocht, bezocht. Vorige week bezocht ik een tentoonstellung over China. In Roma hebben we alle bezienswaardigheden bezocht. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
bidden, bad, gebeden. Hij bad elke avond op z’n knieën voordat hij naar bed ging. Ze hebben veel gebeden voor haar genezing. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
bieden, bood, geboden. Niemand bood genoeg voor het beroemde schilderij. Wie heeft u deze betrekking aangebeden? commencer à apprendre
|
|
|
|
|
bijten, beet, gebeten. De hond beet het kind in het been. De pitbull heeft het kind dood gebeten. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
binden, bond, gebonden. Vader bond de hond aan de ketting vast. Je bent door je belofte gebonden. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
blazen, blies, geblazen. Er blies een ijskoude noordenwind over het land. Met dynamiet hebben de soldaten de brug geblazen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
blijken, bleek, gebleken. Achteraf bleek dat de jongeman onschuldig was. Uit het onderzoek is gebleken dat hij smeergeld gekregen had. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
blijven, bleef, bleven, gebleven. Vader was een bescheiden man en bleef op de achtergrond. Tot de laatste dag is ze in dienst van de familie gebleven. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
buigen, boog, gebogen. De slaaf boog diep voor zijn mester. De boom heeft gebogen maar werd niet gebroken. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
breken, brak, braken, gebroken. Hij viel en brak zijn rechterpols. Hij kwam uit een gebroken gezin. Bij het ongeval liep hij een schedelbreuk op. commencer à apprendre
|
|
|
|
|