question |
réponse |
heeft aangeboden / bood aan / boden aan Mag ik u nog een stukje gebak aanbieden? commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is aangekomen / kwam aan / kwamen aan Ik ben hier gisteravond aangekomen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft bedacht / bedacht / bedachten We moeten iets bedenken want we zitten hier vast. / Weet je zeker dat je je niet zult bedenken? commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft zich bevonden / bevond zich / bevonden zich Alle op een afzonderlijke locatie gelegen percelen waar de productievoorziening zich bevindt of gepland is. commencer à apprendre
|
|
znajdować się / być usytuowanym
|
|
|
heeft bewezen / bewees / bewezen Ik zal het je gewoon bewijzen, elke dag voor de rest van ons leven. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft bezeten / bezat / bezaten Hij bezit veel dure schilderijen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gebonden / bond / bonden commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gebogen / boog / bogen Hij ligt op het matras met gebogen elleboog en omgekeerde onderarm. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is doorgegaan / ging door / gingen door Op dit punt, vraag je je waarschijnlijk af of je moet doorgaan. / Dit proces kan niet blijven doorgaan, want het waterstofgas raakt op. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gedragen / droeg / droegen Je kan alles dragen wat je maar wilt. / Ik kan deze koffer niet zelf dragen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gedwongen / dwong / dwongen Ik kan je niet dwingen om te kiezen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gegrepen / greep / grepen Voordat ik iets kon doen, greep hij me bij mijn nek. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gehanen / hing / hingen Er hangt een portret van Bob aan de muur. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geleden / leed / leden Het is het lot van de mens om te lijden. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft ontbroken / ontbrak / ontbraken De punt op het einde van de zin ontbreekt. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft ontvangen / ontving / ontvingen Ik heb haar brief gisteren ontvangen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is opgestaan / stond op / stonden op Ik moet gaan slapen want ik moet vroeg opstaan. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft opgetreden / trad op / traden op Dergelijke problemen worden het best aan de bron aangepakt, door ervoor te zorgen dat er minder incongruenties optreden. commencer à apprendre
|
|
wystąpić (np. na scenie lub okoliczności)
|
|
|
heeft geroepen / riep / riepen Meestal roep je tegen ze om hem neer te leggen, met je te praten. / Ms. Winterbottom, of u roept uw volgende getuige op of ik maak mijn beslissing. commencer à apprendre
|
|
wołać; wzywać (np. do wojska)
|
|
|
heeft geschonken / schonk / schonken Hij schonk een fles, een lekkere Rioja 2000. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geschenen / scheen / schenen De maan schijnt 's nachts. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geslagen / sloeg / sloegen Ik wou hem slaan, maar hij liep van mij weg. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gestoken / stak / staken Geen van de steken is dodelijk. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is gestorven / stierf / stierven Volgens een studie sterven elk jaar 53.000 Amerikanen aan de gevolgen van passief roken. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is gestegen / steeg / stegen Ik had zojuist met de rug van mijn hand haar temperatuur laten stijgen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft voorzien / voorzag / voorzagen Dit pakket voorziet in de volledige overname van personeel. / Het Programma zal daarom voorzien in financiering voor technologische maatregelen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft onthouden / onthield / onthielden Ik weet niet of ik zulk lang wachtwoord kan onthouden. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft ontslagen / ontsloeg / ontsloegen commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft opgegeven / gaf op / gaven op Jonge boeren moeten hun land opgeven. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is opgehouden / hield op / hielden op Ik weet niet meer waar de nachtmerries ophouden en de realiteit begint. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is opgekomen / kkwam op / kwamen op We zagen niet letterlijk de zon opkomen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is opgeschoten / schoot op / schoten op Nu opschieten of we missen alles. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft opgezocht / zocht op / zochten op Ze kwam me opzoeken en ik wilde dat ze bleef. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft overgegeven / gaf over / gaven over We moeten overgeven en gaan liggen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is overeden / overleed / overleden Hierdoor overlijden elke dag wel 5000 kinderen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is overgestoken / stak over / staken over Jij wilde de grens oversteken met je moeder. commencer à apprendre
|
|
przekroczyć; przejść (np. granicę)
|
|
|
heeft gevaren / voer / voeren Ik ga niet zonder toestemming varen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
gedreven / dreef / dreven Maar toen ik omhoog ging, dreef hij ook omhoog. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft vermeden / vermeed / vermeden Spanningen en crises zijn niet helemaal te vermijden. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gewezen / wees / wezen Volg me en ik zal je de weg wijzen. commencer à apprendre
|
|
wskazać; pokazać (np. drogę)
|
|
|
heeft gezwegen / zweeg / zwegen Hij kan niets doen dan zwijgen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft bedrogen / bedroog / bedrogen Zeg me dat je niet zei dat Desi hem bedroog. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gegoten / goot / goten Kijk, het is gewoon een vloeistof in een kopje gieten. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gedropen / droop / dropen De sproeikoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het sproeien wordt stopgezet. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gekropen / kroop / kroopen Ik kroop over de vloer. Ik kroop op mijn buik. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gezogen / zoog / zogen De door kalveren bij de koe gezogen melk is niet in de productie begrepen. / Niemand zuigt zo goed als een Boyle. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geklommen / klom / klommen commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is gekrompen / kromp / krompen Het PKB van Bulgarije in 2020 met 7,1 % krimpen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft gestonken / stonk / stonken De kelder is smerig, donker en hij stinkt. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
is gezonken / zonk / zonken Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken. commencer à apprendre
|
|
Zatopili dziesięć wrogich statków.
|
|
|
heeft getroffen / trof / troffen De crisis treft een van onze belangrijkste industrieën in alle hevigheid. commencer à apprendre
|
|
Kryzys uderzył bardzo mocno w jedną z naszych kluczowych gałęzi przemysłu.
|
|
|
heeft verborgen / verborg / verborgen Hij verborg zijn verdriet achter een glimlach. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geblazen / bies / bliezen De zon is geen kaars die je uit kan blazen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft bedorven / bedierf / bedierven Niets mag deze dag bederven. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geschapen / schiep / schiepen De mensheid bestaat, om kunstwerken te scheppen. commencer à apprendre
|
|
|
|
|
heeft geworpen / wierp / wierpen Zij wierp een blik in zijn richting. commencer à apprendre
|
|
Rzucała spojrzenia w jego kierunku.
|
|
|