Onregematige werkwoorden

 0    43 fiche    bartoszkowalewski90
Télécharger mP3 Imprimer jouer consultez
 
question réponse
aanbieden
heeft aangeboden / bood aan / boden aan
Mag ik u nog een stukje gebak aanbieden?
commencer à apprendre
proponować (np. kawałek ciasta)
aankomen
is aangekomen / kwam aan / kwamen aan
Ik ben hier gisteravond aangekomen.
commencer à apprendre
przybyć (np. na miejsce)
bedenken
heeft bedacht / bedacht / bedachten
Hopelijk kunnen we iets beters bedenken.
commencer à apprendre
wymyśleć (np. lepszy sposób)
zich bevinden
heeft zich bevonden / bevond zich / bevonden zich
Check hier waar de tankstations zich bevinden.
commencer à apprendre
znajdować się / być usytuowanym (np. przy stacji paliw)
bewijzen
heeft bewezen / bewees / bewezen
Ik zal het je gewoon bewijzen, elke dag voor de rest van ons leven.
commencer à apprendre
udowadniać (np. swoją teorię)
bezitten
heeft bezeten / bezat / bezaten
Hij bezit veel dure schilderijen.
commencer à apprendre
posiadać (np. ziemię)
binden
heeft gebonden / bond / bonden
Bind hun handen vast.
commencer à apprendre
wiązać (np. ręce)
buigen
heeft gebogen / boog / bogen
Hij ligt op het matras met gebogen elleboog en omgekeerde onderarm.
commencer à apprendre
zginać (np. łokieć)
doorgaan
is doorgegaan / ging door / gingen door
Op dit punt, vraag je je waarschijnlijk af of je moet doorgaan.
commencer à apprendre
kontynuować / trwać (np. lekcję na przerwie)
dragen
heeft gedragen / droeg / droegen
Je kan alles dragen wat je maar wilt.
commencer à apprendre
nosić (np. ubranie robocze)
grijpen
heeft gegrepen / greep / grepen
Voordat ik iets kon doen, greep hij me bij mijn nek.
commencer à apprendre
chwytać (np. nóż)
ontvangen
heeft ontvangen / ontving / ontvingen
Ik heb haar brief gisteren ontvangen.
commencer à apprendre
otrzymać (np. list)
opstaan
is opgestaan / stond op / stonden op
Ik moet gaan slapen want ik moet vroeg opstaan.
commencer à apprendre
wstawać (np. z łóżka)
optreden
heeft opgetreden / trad op / traden op
Dergelijke problemen worden het best aan de bron aangepakt, door ervoor te zorgen dat er minder incongruenties optreden.
commencer à apprendre
wystąpić (np. na scenie)
roepen
heeft geroepen / riep / riepen
Meestal roep je tegen ze om hem neer te leggen, met je te praten. / Ms. Winterbottom, of u roept uw volgende getuige op of ik maak mijn beslissing.
commencer à apprendre
wołać / wzywać (np. do wojska)
schenken
heeft geschonken / schonk / schonken
Hij schonk een fles, een lekkere Rioja 2000.
commencer à apprendre
wlać (np. herbaty)
schijnen
heeft geschenen / scheen / schenen
De maan schijnt 's nachts.
commencer à apprendre
świecić (np. w ciemnościach)
sterven
is gestorven / stierf / stierven
Volgens een studie sterven elk jaar 53.000 Amerikanen aan de gevolgen van passief roken.
commencer à apprendre
umierać; zginąć (np. w wyniku epidemii)
stijgen
is gestegen / steeg / stegen
Ik had zojuist met de rug van mijn hand haar temperatuur laten stijgen.
commencer à apprendre
wzrastać (np. temperatura ciała)
onthouden
heeft onthouden / onthield / onthielden
Ik weet niet of ik zulk lang wachtwoord kan onthouden.
commencer à apprendre
zapamiętać (np. wszystkie informacje)
opgeven
heeft opgegeven / gaf op / gaven op
Jonge boeren moeten hun land opgeven.
commencer à apprendre
poddać się (np. na wojnie)
opkomen
is opgekomen / kkwam op / kwamen op
We zagen niet letterlijk de zon opkomen.
commencer à apprendre
wschodzić (np. słońce)
opschieten
is opgeschoten / schoot op / schoten op
Nu opschieten of we missen alles.
commencer à apprendre
spieszyć się (np. w pracy)
opzoeken
heeft opgezocht / zocht op / zochten op
Ze kwam me opzoeken en ik wilde dat ze bleef.
commencer à apprendre
znaleźć, wyszukać (np. informację w wyszukiwarce)
overgeven
heeft overgegeven / gaf over / gaven over
We moeten overgeven en gaan liggen.
commencer à apprendre
wymiotować
overlijden
is overeden / overleed / overleden
Hierdoor overlijden elke dag wel 5000 kinderen.
commencer à apprendre
odejść, umrzeć (np. ze starości)
oversteken
is overgestoken / stak over / staken over
Jij wilde de grens oversteken met je moeder.
commencer à apprendre
przekroczyć; przejść (np. granicę)
varen
heeft gevaren / voer / voeren
Ik ga niet zonder toestemming varen.
commencer à apprendre
płynąć (np. łódką)
drijven
gedreven / dreef / dreven
Maar toen ik omhoog ging, dreef hij ook omhoog.
commencer à apprendre
unosić się (np. na wodzie)
vermijden
heeft vermeden / vermeed / vermeden
Spanningen en crises zijn niet helemaal te vermijden.
commencer à apprendre
unikać (np. jedzenia słodyczy)
zwijgen
heeft gezwegen / zweeg / zwegen
Hij kan niets doen dan zwijgen.
commencer à apprendre
milczeć (np. w sądzie)
bedriegen
heeft bedrogen / bedroog / bedrogen
Zeg me dat je niet zei dat Desi hem bedroog.
commencer à apprendre
zdradzać (np. męża)
gieten
heeft gegoten / goot / goten
Meestal gieten we water op het hoofd.
commencer à apprendre
wlewać (np. wodę do szklanki)
druipen
heeft gedropen / droop / dropen
De sproeikoppen moeten naar behoren functioneren zodat druipen wordt voorkomen wanneer het sproeien wordt stopgezet.
commencer à apprendre
kapanie (np. krople)
kruipen
heeft gekropen / kroop / kroopen
Ik kroop over de vloer. Ik kroop op mijn buik.
commencer à apprendre
pełzać; czołgać się (np. bobas)
zuigen
heeft gezogen / zoog / zogen
De door kalveren bij de koe gezogen melk is niet in de productie begrepen.
commencer à apprendre
ssać (np. cycka)
klimmen
heeft geklommen / klom / klommen
Ik kan klimmen.
commencer à apprendre
wspinać się (np. na szczyt góry)
krimpen
is gekrompen / kromp / krompen
Het PKB van Bulgarije in 2020 met 7,1 % krimpen.
commencer à apprendre
kurczyć się (np. gospodarka kraju)
stinken
heeft gestonken / stonk / stonken
De kelder is smerig, donker en hij stinkt.
commencer à apprendre
śmierdzieć (np. skarpetki)
zinken
is gezonken / zonk / zonken
Ze brachten tien vijandelijke schepen tot zinken.
commencer à apprendre
tonąć (np. statek)
verbergen
heeft verborgen / verborg / verborgen
Hij verborg zijn verdriet achter een glimlach.
commencer à apprendre
chować; ukrywać (np. pieniądze w skarpecie)
bederven
heeft bedorven / bedierf / bedierven
Niets mag deze dag bederven.
commencer à apprendre
zepsuć (np. zabawę lub dzień)
scheppen
heeft geschapen / schiep / schiepen
De mensheid bestaat, om kunstwerken te scheppen.
commencer à apprendre
tworzyć (np. dzieło)

Vous devez vous connecter pour poster un commentaire.