Niderlandzki Fiszki 08

 0    30 fiche    karoltabaka
Télécharger mP3 Imprimer jouer consultez
 
question réponse
Czy byłeś w drodze na stację kolejową, kiedy cię zobaczyłem?
commencer à apprendre
Was je op weg naar het treinstation toen ik je zag?
Czy powiedziałeś, że nigdy nie mogę wygrać?
commencer à apprendre
Heb je gezegd dat ik nooit zou kunnen winnen?
Może oddzwonisz później?
commencer à apprendre
Zou je misschien later kunnen terugbellen?
Przynajmniej mógłbyś powiedzieć „dziękuję”.
commencer à apprendre
Je zou tenminste "bedankt" kunnen zeggen.
Chciałbym móc pojechać do Japonii.
commencer à apprendre
Ik zou graag naar Japan kunnen gaan.
Mógłbyś chwilę poczekać?
commencer à apprendre
Zou je even kunnen wachten?
Możesz mieć co do tego rację.
commencer à apprendre
Daarover zou je gelijk kunnen hebben.
Gdybym miał pieniądze, mógłbym to kupić.
commencer à apprendre
Als ik geld had, zou ik het kunnen kopen.
On mógłby to zrobić.
commencer à apprendre
Hij zou het kunnen doen.
Czy możesz być cicho?
commencer à apprendre
Zou je stil kunnen zijn?
Gdzie ona może być?
commencer à apprendre
Waar zou ze kunnen zijn?
Mógłbyś mi pomóc.
commencer à apprendre
Je zou me kunnen helpen.
To może stać się problemem.
commencer à apprendre
Dat zou een probleem kunnen worden.
Może to początek czegoś wielkiego?
commencer à apprendre
Zou dit het begin van iets groots kunnen zijn?
Pamiętam dzień, w którym spotkaliśmy się po raz pierwszy.
commencer à apprendre
Ik herinner mij de dag waarop we elkaar voor het eerst ontmoetten.
Spotkałem go w drodze do domu.
commencer à apprendre
Ik ontmoette hem op weg naar huis.
Poznaliśmy się zaledwie wczoraj.
commencer à apprendre
We ontmoetten elkaar gisteren nog.
Spotkaliśmy się przypadkiem na dworcu.
commencer à apprendre
We ontmoetten elkaar toevallig bij het station.
Od kilku dni nie czuję się zbyt dobrze.
commencer à apprendre
Ik voel me de laatste dagen niet zo goed.
To jest samochód, o którym mówiłem ostatnio.
commencer à apprendre
Dit is de auto waar ik het laatst over had.
Grudzień to ostatni miesiąc roku.
commencer à apprendre
December is de laatste maand van het jaar.
Ten się śmieje, kto się śmieje ostatni.
commencer à apprendre
Wie het laatst lacht, lacht het best.
Ostatnio prawie go nie widuję.
commencer à apprendre
Ik zie hem de laatste tijd bijna nooit.
Popełniłem ten sam błąd co ostatnim razem.
commencer à apprendre
Ik heb dezelfde fout gemaakt als de laatste keer.
Jak się ostatnio miewasz, Martie?
commencer à apprendre
Hoe gaat het met u de laatste tijd, Martie?
Ostatnio często się z nim spotykam.
commencer à apprendre
De laatste tijd heb ik hem dikwijls gezien.
Zauważyłeś, że ostatnio Twój brzuch trochę opadł?
commencer à apprendre
Hebt je vastgesteld dat uw buik de laatste tijd wat gezakt is?
Jest to ostatni raz.
commencer à apprendre
Dit is de laatste keer.
Ostatni raz widziałem ją dziesięć lat temu.
commencer à apprendre
De laatste keer dat ik haar zag was tien jaar geleden.
To będzie zabawne.
commencer à apprendre
Dat wordt plezant.

Vous devez vous connecter pour poster un commentaire.