dictionnaire Polonais - néerlandais

język polski - Nederlands, Vlaams

pośpiech néerlandais:

1. haast


Haast u langzaam.
We zijn haast een gezin.
Ik heb haast!
Om zo snel te lopen moet hij haast wel steroïden hebben genomen.
Haast je, of je haalt de trein niet.
Haast u, of ge mist het middagmaal.
Haast u alstublieft.
Moet dit een krentenbol zijn? Je moet haast fietsen van de ene krent naar de andere, zo weinig zitten er in.
Haast u om de bus niet te missen.
Haast u! Als u niet opschiet, komen we te laat.
Ik vond het haast eng om je een hele dag niet online te zien.
Haast je, Martin. We zijn al laat!
Er is geen haast bij.
Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen, antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."
Haast u, anders mist ge de trein.

Néerlandais mot "pośpiech"(haast) se produit dans des ensembles:

Reizen en de weg vragen

2. haasten


Laten we ons haasten!
We hadden ons niet moeten haasten.
Hoe dan ook is het beter zich te haasten.
Ik heb er een hekel aan om 's morgens te moeten haasten.
Anna moest zich haasten deze morgen.
Omdat we door een verkeersopstopping vertraagd waren, moesten we ons haasten.
Het is beter de tijd te nemen voor dit werk, dan u te haasten en fouten te maken.