1. lopen
Over het algemeen lopen mannen sneller dan vrouwen.
Hij kan lopen.
/ loop/ liep(en)/ h.z. gelopen
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
Wat? zei Al-Sayib. "Denk je dat je nu ineens met een Armani moet gaan lopen pronken, omdat je op de internationale tv bent?
Dat u zo'n end niet meer kan lopen is toch niks om u voor te schamen?! Je zal ze de kost moeten geven die op uw leeftijd überhaupt niet meer kunnen lopen.
Josh vroeg me uit, maar ik zei dat hij naar de maan kon lopen.
Om zo snel te lopen moet hij haast wel steroïden hebben genomen.
Ik zou hem zich wel eens de longen uit zijn lijf willen zien lopen.
Omdat de kabelbaan buiten bedrijf was, moesten we, voor zover dat kon, naar het dal skiën, en het laatste stukje lopen, omdat daar niet voldoende sneeuw lag.
Lopen is goed voor je gezondheid.
Op het bordje in het park stond geschreven "Niet op het gras lopen!"
Jullie moeten samen een mandje appels naar opa brengen, zei moeder. "Jij houdt de ene kant vast, en jij de andere. En zo lopen jullie dan."
Jullie moeten heel stil zijn en op jullie tenen lopen. Het baby'tje slaapt.
Het bergpaadje was bedekt met een zachte deken van bladeren, waarover het makkelijk lopen was.
Néerlandais mot "marcher"(lopen) se produit dans des ensembles:
Frans H3, Bron HFra h3 nl-fr H