De populairste Engelse woorden 251 - 300

 0    50 fiche    Engnl1000
Télécharger mP3 Imprimer jouer consultez
 
question réponse
looking
Present participle van "to look"
What are you looking at?
commencer à apprendre
kijken
Waar kijk je aan?
to hold
Hold my hand!
commencer à apprendre
houden, vasthouden
Houd mijn hand vast!
real
Is this world real?
commencer à apprendre
echt, echte
Is deze wereld echt?
getting
Present participle van "to get"
Finally it's getting warm outside.
commencer à apprendre
worden
Het wordt eindelijk warm buiten.
without
He can't live without you.
commencer à apprendre
zonder
Hij kan zonder jou niet leven.
saw
Past simple van "to see"
I saw you in the park yesterday.
commencer à apprendre
zag, zagen
Gisteren zag ik je in het park.
went
Past simple van "to go"
He went to school.
commencer à apprendre
ging, gingen
Hij ging naar de school.
seen
Past participle van "to see"
Have you seen this?
commencer à apprendre
gezien
Heb je dit gezien?
wouldn't
would + not
I wouldn't do that.
commencer à apprendre
zou niet, zouden niet
Ik zou het niet doen.
room
My room is smaller than my brother's.
commencer à apprendre
de kamer
Mijn kamer is kleiner dan die van mijn broer.
best
She's my best friend.
commencer à apprendre
best
Ze is mijn beste vriendin.
wanna
"want to", informeel
I wanna kiss you.
commencer à apprendre
wil, willen
I wil je kussen.
together
We can go together if you want.
commencer à apprendre
samen
We kunnen samengaan als je wil.
found
Past simple en past participle van "to find"
He found a new job.
commencer à apprendre
vond, vonden
of "gevonden"
Hij heeft een nieuwe baan gevonden.
tomorrow
Will you be home tomorrow?
commencer à apprendre
morgen
Ben je thuis morgen?
wife
Is your wife a teacher?
commencer à apprendre
de vrouw
Is je vrouw lerares?
job
My job is very demanding.
commencer à apprendre
de baan
Mijn baan is heel veeleisend.
once
We play tennis once a week.
commencer à apprendre
eens
We spelen tennis eens per week.
gotta
"have (got) to", informeel
I gotta go.
commencer à apprendre
moet, moeten
Ik moet weg.
such
You have such a beautiful voice.
commencer à apprendre
zo'n, zulk, zulke
Jij hebt zo'n mooie stem.
wasn't
was + not
He wasn't happy with my decision.
commencer à apprendre
was niet, waren niet
Hij was niet tevreden met mijn beslissing.
matter
It's a matter of time.
commencer à apprendre
de kwestie
Het is een kwestie van tijd.
head
I have a headache.
commencer à apprendre
het hoofd
Ik heb hoofdpijn.
most
You are the most handsome man I've ever seen.
commencer à apprendre
meest
Je bent de knapste man die ik ooit heb gezien.
heard
Past simple en past participle van "to hear"
I heard some voices.
commencer à apprendre
hoorde, hoorden
of "hebben gehoord"
Ik hoorde zekere stemmen.
alone
I was alone at home the entire evening.
commencer à apprendre
alleen
Ik was alleen thuis de hele avond.
ready
Are you ready?
commencer à apprendre
klaar
Ben je klaar?
haven't
have + not; I, you, we, they
I haven't got any plans.
commencer à apprendre
hebben niet, hebben geen
Ik heb geen plannen.
happy
I wish I was happy.
commencer à apprendre
gelukkig
Ik wou gelukkig zijn.
already
I've already finished my task.
commencer à apprendre
al
Ik ben al klaar met mijn taak.
brother
My brother and I are engineers.
commencer à apprendre
de broer
Mijn broer en ik zijn ingenieurs.
to run
You have to run faster.
commencer à apprendre
rennen
Je moet sneller rennen.
to play
I can't play the guitar, but I can play the piano.
commencer à apprendre
spelen
Ik kan de gitaar niet spelen maar ik kan de piano spelen.
tonight
Let's do it tonight.
commencer à apprendre
vanavond
Laten we het doen vanavond.
door
Close the door.
commencer à apprendre
de deur
Sluit de deur!
to bring
Could you bring me a tissue?
commencer à apprendre
brengen
Kan jij me een zakdoek even brengen?
mom
I love you mom.
commencer à apprendre
de mama
Ik hou van jouw mama.
myself
eerste persoon enkelvoud
I was mad at myself.
commencer à apprendre
mezelf, mijzelf
Ik was boos op mezelf.
open
Is the office open now?
commencer à apprendre
open
Is het kantoor nu open?
yet
I haven't been to Germany yet.
commencer à apprendre
nog
Ik ben nog niet in Duitsland geweest.
trying
Present participle van "to try"
I'm trying to forget you.
commencer à apprendre
proberen
Ik probeer jou te vergeten.
knew
Past simple van "to know"
You knew it.
commencer à apprendre
wist, wisten
Dat wiste je.
whole
Did you eat the whole bread?
commencer à apprendre
heel, hele
Heb je het hele brood gegeten?
to meet
Let's meet in the evening.
commencer à apprendre
ontmoeten
Laten we elkaar in de avond ontmoeten.
to excuse
Excuse me!
commencer à apprendre
excuseren
Excuseer!
family
My family is very important to me.
commencer à apprendre
de familie
Mijn familie is erg belangrijk voor mij.
used to
om een gewoonte in het verleden te beschrijven
He used to drink every night.
commencer à apprendre
werkwoord in de verleden tijd (vooral Imperfectum)
Hij dronk elke nacht.
while
Don't talk while eating.
commencer à apprendre
terwijl
Praat niet terwijl je eet.
to die
I'm afraid I will die soon.
commencer à apprendre
sterven
Ik ben bang dat ik binnenkort zal sterven.
to use
I don't know how to use your phone.
commencer à apprendre
gebruiken
Ik weet niet hoe ik je telefoon gebruiken moet.

Vous devez vous connecter pour poster un commentaire.