Toggle navigation
Créer un compte
Se connecter
créer flashcards
cours
czasowniki
czasowniki
0
95 fiche
piotrfrankiewicz
commencer à apprendre
Télécharger mP3
×
Parfait pour les auditeurs
–
Transformez vos mots en audiocurs et apprenez:
en voiture ou en bus
en promenade avec un chien
attendre dans la file d'attente
avant le coucher
Cette fonction est disponible uniquement pour les utilisateurs Premium.
activer le compte premium
enregistrement d'échantillon
Imprimer
×
Parfait en dehors de la maison
–
imprimez vos mots:
comme une liste pratique
comme des fiches à couper
Cette fonction est disponible uniquement pour les utilisateurs Premium.
activer le compte premium
échantillon d'impression
jouer
consultez
question
réponse
upiekłem
Wczoraj upiekłam ciasteczka
commencer à apprendre
hebben gebakken
Ik heb gisteren koekjes gebakken
są uruchomione
Zacząłem modułem 1.2 w zeszłym tygodniu.
commencer à apprendre
zijn begonnen
Ik ben vorige week met modułem 1.2 begonnen.
Zrozumiałem
Co mówisz? Nie zrozumiałem cię.
commencer à apprendre
hebben begrepen
Wat zegt u? Ik hrb u niet begrepen.
Odwiedziłem
Wczoraj odwiedziliśmy Atomium.
commencer à apprendre
Hebben bezocht
Wij hebben gisteren het Atomium bezocht.
ugryzł
Mój pies mnie ugryzł.
commencer à apprendre
hebben gebeten
Mijn hond heeft mij gebeten.
Zostałem
Wczoraj zostałam w domu.
commencer à apprendre
Zijn gebleven
Ik ben gisteren thuis gebleven.
złamali
Złamałem nogę.
commencer à apprendre
hebben gebroken
Ik heb mijn been gebroken.
przyniosłem, odwiozłem
Odwiozłem dzisiaj moje dzieci do szkoły.
commencer à apprendre
hebben gebracht
Ik heb vandaag mijn kinderen naar school gebracht.
myślał
Dużo o tobie myślałem
commencer à apprendre
hebben gedacht
Ik heb veel aan jou gedacht.
kończyć
Zmyłem naczynia.
commencer à apprendre
hebben gedaan
Ik heb de afwas gedaan.
Nosiłem
Kiedyś nosiłem okulary.
commencer à apprendre
hebben gedragen
Ik heb vroeger een bril gedragen.
piłem
Wczoraj wypiłem lampkę wina.
commencer à apprendre
hebben gedronken
Ik heb gisteren een glas wijn gedronken.
jadłem
Przedwczoraj jadłem rybę.
commencer à apprendre
hebben gegeten
Ik heb eergisteren vis gegeten.
poszedł
Poszedłem do parku na piechotę.
commencer à apprendre
zijn gegaan
Ik ben te voet naar het park gegaan.
zostałem/am uzdrowiony
Lekarz mnie wyleczył.
commencer à apprendre
hebben/zijn genezen
De doktor heeft mij genezen.
dał
Uścisnąłem dłoń króla Filipa!
commencer à apprendre
hebben gegeven
Ik heb koning Filip een hand gegeven!
zawiesić
commencer à apprendre
hangen
zawiesiłem
Powiesiłem moją kurtkę na wieszaku.
commencer à apprendre
hebben gehangen
Ik heb mijn jas aan de kapstok gehangen.
mieć
commencer à apprendre
hebben
Miałem
Miałem koronawirusa dwa razy.
commencer à apprendre
Hebben gehad
Ik heb twee keep corona gehad.
pomagać
commencer à apprendre
helpen
pomogły
Mój syn pomógł mi z pracą domową.
commencer à apprendre
hebben geholpen
Mijn zoom heeft met mijn huiswerk geholpen.
wybierać
commencer à apprendre
kiezen
wybrali
Czy już pan/pani wybrał(a)
commencer à apprendre
hebben gekozen
Hebt u al gekozen?
oglądać
commencer à apprendre
kijken
patrzyłem/oglądałem
Wczoraj oglądaliśmy telewizję.
commencer à apprendre
hebben gekeken
Wij hebben gisteren naar tv gekeken.
pochodzić
commencer à apprendre
komen
Przyszedłem/przyszli
Kiedy przyjechałeś do Belgii?
commencer à apprendre
zijn gekomen
Wanneer ben jij naar België gekomen?
kupić
commencer à apprendre
kopen
kupili
Kupiłem kwiaty dla mojej dziewczyny.
commencer à apprendre
hebben gekocht
Ik heb voor mijn vriendin bloemen gekocht.
Dostać
commencer à apprendre
Krijgen
dostałem/dostaliśmy
Dostałam kwiaty od mojego chłopaka.
commencer à apprendre
hebben gekregen
Ik heb van mijn vriend bloemen gekregen.
śmiać się
commencer à apprendre
lachen
śmiałem się
Wczoraj dużo się śmialiśmy.
commencer à apprendre
hebben gelachen
We hebben gisteren veel gelachen.
czytać
commencer à apprendre
lezen
przeczytałem
W zeszłym tygodniu przeczytałem dwie książki.
commencer à apprendre
hebben gelezen
Ik heb vorige week twee boeken gelezen.
leżeć
commencer à apprendre
liggen
leżałem, leżałeś, leżał, leżała
Leżałem w łóżku do dwunastej.
commencer à apprendre
hebben gelegen
Ik heb tot twaalf uur in mijn bed gelegen.
iść, chodzić, spacerować
commencer à apprendre
lopen
szedłem/poszli
Przebieglem już 10 razy marathon.
commencer à apprendre
hebben/zijn gelopen
Ik heb al 10 weer een marathon gelopen.
brać
commencer à apprendre
nemen
wzięli
Wziąłem dziś rano prysznic.
commencer à apprendre
hebben genomen
Ik heb vanmorgen een douche genomen.
jeździć
commencer à apprendre
rijden
jeździć
commencer à apprendre
rijden
jechałem/pojechaliśmy
Czy jechałaś już kiedyś Ferrari?
commencer à apprendre
hebben/zijn gereden
Heb jij al een met een Ferrari gereden?
wołać, krzyczeć
commencer à apprendre
roepen
krzyczeli
Boli mnie gardło. Myślę że krzyczałem za głośno.
commencer à apprendre
hebben geroepen
Ik heb keelpijn. Ik heb te hard geroepen, denk Ik.
pisać
commencer à apprendre
scjrijven
napisali, pisalem
Moja mama napisała książkę.
commencer à apprendre
hebben geschreven
Mijn moeder heeft een boek geschreven.
spać
commencer à apprendre
slapen
spałem
Spałem do południa.
commencer à apprendre
hebben geslapen
Ik heb tot's middags geslapen.
zamykać
commencer à apprendre
sluiten
Zamknąłem
Policja zamknęła dyskotekę.
commencer à apprendre
hebben gesloten
De politie heeft de discotheek gesloten.
ciąć
commencer à apprendre
snijden
obciąłem, ciałem, kroiłem
Wczoraj skaleczyłem się w palec.
commencer à apprendre
hebben gesneden
Ik heb gisteren in mijn vinger gesneden.
mówić
commencer à apprendre
spreken
Mówiłem
Wczoraj rozmawiałem z nauczycielem mojego syna.
commencer à apprendre
Hebben gesproken
Ik heb gisteren de leraar van mijn zoom gesproken.
kraść
commencer à apprendre
stelen
ukradli
Złodziej ukradł mój rower.
commencer à apprendre
hebben gestolen
Een dief heeft mijn fiets gestolen.
umrzeć
commencer à apprendre
sterven
umarłem, umarłeś, umarł, umarła
Moja babcia zmarła w zeszłym tygodniu.
commencer à apprendre
zijn gestorven
Mijn oma is vorige week gestorven.
ciągnąć, przyciągać
commencer à apprendre
trekken
ciągnołem/ciągnęli
Dentysta wyrwał mi ząb.
commencer à apprendre
hebben getrokken
De tandarts heeft mijn tand getrokken.
spadać, upaść
commencer à apprendre
vallen
upadłem
Spadłem że schodów.
commencer à apprendre
hebben gevallen
Ik ben van de trap gevallen.
bić, walczyć
commencer à apprendre
vechten
walczyłem
Mój sąsiad wczoraj bił się w kawiarni.
commencer à apprendre
hebben gevochten
Mijn buurman heeft gisteren gevochten op café.
zapomnieć
commencer à apprendre
vergeten
zapomniałem/zapomniałem
Zapomniałem telefonu z domu. Zapomniałem Twojego imienia.
commencer à apprendre
hebben/zijn vergeten
Ik heb mijn gsm thuis vergeten. Ik ben je naam vegeten.
sprzedawać
commencer à apprendre
verkopen
sprzedałem
Wczoraj sprzedałem swój samochód.
commencer à apprendre
hebben verkocht
Ik heb gisteren mijn auto verkocht.
zgubić, przegrać
commencer à apprendre
verliezen
przegrałem / zgubiłem
Wczoraj zgubiłem mój portfel.
commencer à apprendre
hebben verliezen
Ik heb gisteren mijn portefeuille verloren.
odjeżdżać, wyjeżdżać
commencer à apprendre
vertrekken
wyjechałem
Pociąg odjechał z 20 minutowym opóźnieniem.
commencer à apprendre
zijn vertrokken
De trein is met 20 minute vertraging vertrokken.
znaleźć, uważać
commencer à apprendre
vinden
znalazłem
Wciąż nie znalazłem mojego portfela.
commencer à apprendre
hebben gevonden
Ik heb mijn portefeuille nog altijd niet gevonden.
zamrażać
commencer à apprendre
vriezen
zamarzło, był mróz
Tej nocy było do 10 stopni mrozu.
commencer à apprendre
hebben gevroren
Het heeft vannacht tot min 10 gevroren.
myć
commencer à apprendre
wassen
myłem, wypraliśmy
Dziś rano umyłem włosy.
commencer à apprendre
hebben gewassen
Ik heb vanmorgen mijn haar gewassen.
wygrywać
commencer à apprendre
winnen
wygrał, wygrany
Wygrałem na loterii.!
commencer à apprendre
gewonnen
Ik heb de Lotto gewonnen!
być, stać się
commencer à apprendre
worden
stałem się, zostaliśmy
Moja mama wczoraj skończyła 60 lat.
commencer à apprendre
zijn geworden
Mijn moeder is gisteren 60 jaar geworden.
widzieć
commencer à apprendre
zien
widziałem
Czy widziałeś wczoraj wiadomości?
commencer à apprendre
hebben gezien
Heb je gisteren het journaal gezien?
być
commencer à apprendre
zijn
byli. byłem
W weekend byłem w Brukseli.
commencer à apprendre
zijn geweest
Ik ben in het weekend naar Brussel geweest.
siedzieć
commencer à apprendre
zitten
siedziałem
Mój brat siedział 3 lata w więzieniu.
commencer à apprendre
hebben gezeten
Mijn broer heeft drie jaar in de gevangenis gezeten.
szukać
commencer à apprendre
zoeken
przeszukałem
Gdzie byłaś? Szukałem Cię wszędzie!
commencer à apprendre
hebben gezocht
Waar was je? Ik heb je overa gezocht!
pływać
commencer à apprendre
zwemmen
pływałem/am
Nigdy nie pływałem w morzu. Szybko przepłynąłem na drugą stronę.
commencer à apprendre
hebben/zijn gezwommen
Ik heb nog nooit in de zee gezwommen. Ik ben snem naar de overkant gezwommen.
Créer flashcards
Nederlands, Vlaams
Vous devez vous connecter pour poster un commentaire.
×
principal
Une barre de progression
Horloge
Faire respecter une bonne réponse
content
Texte
exemple de texte
photos
enregistrements
par exemple des enregistrements
natif des enregistrements
mettre l'accent sur la grammaire
options de prescription
ignorer:
des espaces
caractères nationaux
crochets
ponctuation
sensible à la casse
l'absence d'un
unifie les raccourcis
ordre
signaler une erreur
Merci d'avoir signalé :)
1
2
3
4
vérifier
plus
Je suis juste ↑
(
Astuce:
La touche
enter
la mauvaise
réponse qu'il juge
tip2:
en arrière pour voir la question, cliquez sur la fiche )
Je ne sais pas
Je
Voir les réponses
vérifier
plus
Je suis juste ↑
(
Astuce:
La touche
enter
la mauvaise
réponse qu'il juge
tip2:
en arrière pour voir la question, cliquez sur la fiche )
Bien fait, bien que vous allez :)
Le créateur est le linker Piotrfrankiewicz.
Cliquez pour créer vos propres cartes mémoire :)
Si vous préférez prêt, essayez nos cours professionnels.
Top 300 des adjectifs anglais
essayer gratuitement
Business English: IT (version française)
essayer gratuitement
répéter tout
Répétez difficile
fin du round
1
résumé
tour
Je
Je ne sais pas
1
(
)
(
)
prochaine ronde
Répétez ce que vous ne saviez pas
`
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0
-
=
Deutsch
English
American English
español
Français
italiano
Nederlands, Vlaams
Norsk
język polski
português
русский язык
Svenska
українська мова
gjuha shqipe
العربية
euskara
беларуская мова
български език
català, valencià
中文, 汉语, 漢語
한국어, 韓國語, 조선어, 朝鮮語
hrvatski jezik
dansk
Esperanto
eesti keel
føroyskt
suomen kieli
Gàidhlig
galego
ქართული
ελληνικά
עברית
हिन्दी, हिंदी
magyar
Bahasa Indonesia
Íslenska
日本語, にほんご
ಕನ್ನಡ
Қазақша
latine
latviešu valoda
lietuvių kalba
Lëtzebuergesch
македонски јазик
bahasa Melayu, بهاس ملايو
Malti
اردو
Papiamento
فارسی
Português brasileiro
rumantsch grischun
limba română
српски језик
slovenský jazyk
slovenski jezik
český jazyk
ไทย
Xitsonga
Setswana
Türkçe
Tiếng Việt
isiXhosa
ייִדיש
isiZulu
q
w
e
r
t
y
u
i
o
p
[
]
\
a
s
d
f
g
h
j
k
l
;
'
z
x
c
v
b
n
m
,
.
/
Ctrl + Alt
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
×
Sélectionnez la bonne réponse
nouveau test
×
Découvrez toutes les paires dans le plus petit nombre de coups!
0
pas
Nouveau jeu:
4x3
5x4
6x5
7x6
×
Se connecter
Se connecter
Se connecter
Connexion ou Email
Mot de passe
Se connecter
Vous avez oublié votre mot de passe?
Vous ne possédez pas de compte?
Se connecter
Se connecter
Créer un compte
Commencez votre cours comme un cadeau :)
Gratuitement. Sans obligations. Sans spam.
Votre adresse e-mail
Créer un compte
Déjà vous avez un compte?
accepter
règlements
et
Politique de confidentialité