1. gisteren
Gisteren regende het.
Er moet gisteren iets gebeurd zijn met Bob.
Het is hij, die het venster gisteren gebroken heeft.
De schrijver over wie ik je zoveel vertelde is gisteren overleden.
Een spijtig ongeluk heeft gisteren plaatsgehad.
Ik heb gisteren de hele dag lang geslapen, omdat het zondag was.
Vergeet het verleden. Vergeleken met gisteren, verkies ik vandaag. 't Is daarom dat ik probeer te genieten van het moment, dat is alles.
De sneeuw die gisteren is gevallen, is geen paksneeuw. Het is onmogelijk er sneeuwballen van te maken.
Gisteren werd ik een god, maar ik vond dat te vervelend, dus vandaag werd ik een duivel.
Gisteren heeft het de hele dag geregend, dus ben ik thuis gebleven.
We hebben nog maar eens een harde regenbui gehad gisteren!
Vandaag ga ik weer naar een wedstrijd, alleen dan eerder dan gisteren.
Dat druilerige weer zoals gisteren vind ik drie keer niks. Geef mij maar echt zomerweer.
Gisteren is de wekker niet afgelopen en Kurt is niet wakker geworden.
Tom belde mij gisteren om 9 uur op.