1. temperatuur
De temperatuur daalde plotseling.
Melk moet men bewaren bij relatief lage temperatuur.
Welke temperatuur heeft het ijs?
Mijn temperatuur is normaal.
Laat mij uw temperatuur nemen.
2. hitte
De hitte is overweldigend.
We zweetten van de hitte.
Ga niet buiten in die hitte zonder uw hoofd te bedekken.