1. kop
Sandra neemt een boterham en een kop koffie als ontbijt.
Maak mij alstublieft een kop koffie.
Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden.
Kop op, Johan. Er zijn meer vissen in de zee.
Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.
Een klop op andermans kop doet geen pijn.
Daar is kop noch staart aan te krijgen.
Alles staat op zijn kop.
Het bleek dat dit gerucht noch kop noch staart had.
Ik dronk een kop thee om wakker te blijven.
De vis stinkt niet aan de staart maar aan de kop
Hè? Dima begreep het niet. "Maar spreek ik niet met Al-Sayib? En ben je geen Fanta aan het drinken en noobs aan het vertellen dat ze hun kop moeten houden?"
Hij werd kwaad en gooide een kop.
Fanta drinken en noobs vertellen dat ze hun kop moeten houden, antwoordde Al-Sayib, terwijl hij een slokje van de eerdergenoemde Fanta nam. "Wacht even, met wie spreek ik?"
Hij bekeek mij van kop tot teen.
2. glas
Mag ik alstublieft een glas water?
Laat dat glas niet vallen.
Hij dronk een glas rode wijn.
Een glas water alstublieft!
Hij creëert een storm in een glas water.
Dit glas bevat water.
Er is weinig water in het glas.
De maat is vol! zei de waard boos terwijl hij mijn glas nog een laatste keer vol schonk.
Een glas koud water is heel verfrissend bij zeer warm weer.
U moet twee- à driemaal daags een tablet innemen met een glas water.
Bierflesjes zijn van glas.
Glas wordt gemaakt van zand.
Is dit jouw glas of dat van je zus?
Giet geen heet water in het glas, of het zal barsten.
Hij begon zijn maaltijd met het drinken van een half glas bier.
Néerlandais mot "pohár"(glas) se produit dans des ensembles:
Jedáleň slovná zásoba po holandsky