1. geslaagd
Is hij geslaagd voor de proef?
U bent geslaagd voor de eindtoets van een beginnerscursus Nederlands.
Dankzij zijn raad ben ik geslaagd.
Zonder uw hulp zou hij niet geslaagd zijn.
Ik ben erin geslaagd de leraar mijn idee te laten verstaan.
Als ge mij niet geholpen hadt, was ik niet geslaagd.
Uiteindelijk ben ik geslaagd in de test.
Zijn poging tot ontsnappen was geslaagd.
Ondanks alle moeite is hij niet geslaagd in de proef.
Het is spijtig dat ik er niet in geslaagd ben hem voor ons te winnen.
Een snel huwelijk is zelden geslaagd.
Hij is ten koste van zijn gezondheid geslaagd in het zakenleven.
Ik ben erin geslaagd het werk vroeger af te krijgen dan ik had voorzien.
Ik hoop dat uw zakenreis in Frankrijk geslaagd is.
Zijn ouders waren blij dat in zijn examen geslaagd was.