1. het speelgoed
Néerlandais mot "zabawki"(het speelgoed) se produit dans des ensembles:
Is dat wel veilig2. speelgoed
Dit stuk speelgoed is van hout.
Als je dat waterpistool wilt hebben, moet je er zelf maar voor sparen. Ik kan geen speelgoed voor je blijven kopen. Het geld groeit niet op m'n rug.