1. lijken
Zij lijken zo op elkaar.
Deze twee bladeren lijken op elkaar.
też: 1. gelijken, 2. schijnen, 3. passen
Sluit u aan bij mensen die betrouwbaar lijken.
Ze lijken zo op elkaar dat ik ze nooit uit elkaar kan houden.
Hun kleren lijken erg op die van onze voorouders.
Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.
Bill en zijn jongere broer lijken helemaal niet op elkaar.
Ik zal de maatregelen nemen die mij noodzakelijk lijken.
De lokale schoolcommissie zou over lijken gaan om dat boek te verbieden.
Japanse vrouwen lijken klein en vriendelijk.
Op het eerste gezicht lijken de twee bussen op elkaar.
Voor velen lijken de veranderingen onvermijdelijk.
Néerlandais mot "wydawać się"(lijken) se produit dans des ensembles:
het is een jongenLekcja 17-182. lijken te zijn