1. binnenkomen
U kunt binnenkomen.
Mag ik binnenkomen? "Ja, kom maar."
Laat de hond niet binnenkomen.
De deuren waren op slot en we konden op geen enkele manier binnenkomen.
Kan ik binnenkomen?
Je verrast me altijd met je plotse binnenkomen.
Néerlandais mot "wejść"(binnenkomen) se produit dans des ensembles:
Thema 4 van DE OPMAATHoe gaat het?2. inlopen
3. ingaan
4. invoer
De invoer uit Aziatische landen is de laatste tijd toegenomen.
5. binnenlopen
6. inkomen
Hij heeft heel zijn inkomen opgezopen.
Weet iemand hoe aan een inkomen te geraken in crisistijd?