dictionnaire Polonais - néerlandais

język polski - Nederlands, Vlaams

piec néerlandais:

1. bakken bakken


bakte. bakten. gebakken
bakken, bakte, gebakken. Grootmoeder bakte heerlijke wafels voor ons. De bakker heeft weer lekker vers brood gebakken.
Het is buiten zo warm dat je een ei kunt bakken.

Néerlandais mot "piec"(bakken) se produit dans des ensembles:

500 czasowników po niderlandzku 251 - 300
Mijn zus woont in Zweden
czasowniki nieregularne
czasowniki nieregularne
Czasowniki i odmiana

2. bak bak


Nu, ik bak brood, luister naar muziek, of lees een beeldverhaal.
Bak eens een ei voor mij.

Néerlandais mot "piec"(bak) se produit dans des ensembles:

pierwszy tydzien 1