1. de kaart kaarten
2. het blad
Néerlandais mot "kartka"(het blad) se produit dans des ensembles:
1000 rzeczowników po niderlandzku 951 - 10003. kaart
Er ligt één kaart op tafel.
Deze plek staat niet op de kaart.
Wat is de cash-limiet voor deze kaart?
Wat stellen deze punten op de kaart voor?
De dikke lijnen op de kaart zijn wegen.
Hij bestudeerde de kaart om een binnenweg te vinden.
Er hangt een kaart aan de muur.
Ze zaten aan tafel en speelden kaart.
Hier uw kaart met de afspraak.
Hoe gebruikt men die kaart?
Hij kaart graag.
De rode lijnen op de kaart stellen spoorwegen voor.
Laten we kaart spelen.
Kunt ge mij Porto Rico tonen op de kaart?
4. blaadje
Een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje.
5. het kaartje
Néerlandais mot "kartka"(het kaartje) se produit dans des ensembles:
Op de basisschool6. de kaart
Néerlandais mot "kartka"(de kaart) se produit dans des ensembles:
9/1 Wat ga je aan doen?