1. kleed
Ze wast haar kleed.
Dit kleed staat u goed.
Ze kon haar lach niet bedwingen toen ze het kleed zag.
Hoeveel hebt ge voor het kleed betaald?
Welk kleed ziet ge graag?
Néerlandais mot "części garderoby"(kleed) se produit dans des ensembles:
słówka - kurs podstawowy