dictionnaire Polonais - néerlandais

język polski - Nederlands, Vlaams

ciastko néerlandais:

1. koek koek


Beter goed brood zonder boter, dan zoete koek zonder vrijheid.
De koek smaakt zoet.
Naar koek en kassa komt altijd een massa.

2. koekje koekje


Hou op te bedelen om een koekje, Tim, zei zijn moeder. "Je weet het: 'Kinderen die vragen, worden overgeslagen.'"

Néerlandais mot "ciastko"(koekje) se produit dans des ensembles:

van Dale JEDZENIE

3. het gebak het gebak



4. het taartje het taartje



5. het koekje het koekje