1. tafel
Deze tafel wiebelt.
Hij legde de sleutel op de tafel, zoals hij gewend was.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Deze oude tafel wordt nog steeds gebruikt.
Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens. "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."
Mike maakte een ruwe tafel uit de ronde boomstam.
Hebt ge een tafel met zicht op de oceaan?
En zo zat hij op een keer aan het eind van de middag in de tuin te eten, toen een dame met een baret rustig in zijn richting kwam om aan de tafel naast hem te gaan zitten.
Kunnen we een tafel krijgen in de niet-rokersafdeling?
Meneer, u heeft uw aansteker op tafel laten liggen!
Gebruik niet deze tafel bij het venster.
Ik zou een tafel willen reserveren voor twee personen.
De tafel was stijlvol gedekt met een wit tafellaken, het mooiste porselein, zilveren bestek en kunstig gevouwen servetten, en kandelaars met crèmekleurige kaarsen verlichtten de ruimte.
Mag ik de tafel klaarzetten?
Ik heb mijn sleutels op tafel laten liggen. Wilt ge ze mij brengen?
Néerlandais mot "Dësch"(tafel) se produit dans des ensembles:
Iesszëmmer Vocabulaire op Hollännesch