1. oma
Zelfs mijn oma kan een boodschap sturen.
Toen ik klein was, kwamen opa en oma nog om op te passen. 's Avonds op bed las oma me voor. Of opa vertelde een verhaal.
Het is toch maar goed dat ik een oma heb!
Op mijn bed ligt een gekleurde sprei, die mijn oma ooit gemaakt heeft.
Overdag past Oma op de kinderen.
Oma kijkt heel graag televisie.