1. gevallen
De man die gevallen was, kon niet opstaan.
De schellen zijn van mijn ogen gevallen.
De sneeuw die gisteren is gevallen, is geen paksneeuw. Het is onmogelijk er sneeuwballen van te maken.
Hij is in de gracht gevallen.
Door het ongeluk zijn er veel doden gevallen.
Mijn nikkel is nu gevallen.
Die oesters van gisteravond zijn niet goed gevallen.
Alle suiker is op de grond gevallen.
Ons project is in het water gevallen.
Er zijn gevallen waarin eerlijkheid niet vergoed wordt.
Er is veel sneeuw gevallen.
Hij zou juist in slaap gevallen zijn, toen hij iemand zijn naam hoorde roepen.
Deze winter is er een recordhoeveelheid sneeuw gevallen.
Sara was niet gevallen, maar ze weende.
We zijn in handen van de vijand gevallen.