1. keek
Het hondje keek haar heel droevig aan.
Hij keek naar historisch beroemde locaties.
Tijdens mijn verblijf in Engeland keek ik vaak in de reisgids.
Ik keek naar de televisie toen de telefoon belde.
Dan keek ik televisie.
Hij keek weg.
Hij keek door het etalagevenster en zijn ogen werden groot toen ze op een prachtig zwart pak vielen, en zijn ogen werden nog groter toen hij het prijskaartje van 3.000.000,99 BYR opmerkte.
De man keek me aan.
Het stoute verdwaalde jongetje keek om zich heen.
Enige tijd lang keek ze mij alleen maar aan.
Terwijl ik over dat soort zaken nadacht, keek ik weer naar "Duck Soup"
Hij keek mij star aan en zweeg.
Ze keek omhoog naar het plafond.
Ze keek om zich heen in alle richtingen.
Hij nam een spiegel en keek naar zijn tong.