dictionnaire Italien - néerlandais

italiano - Nederlands, Vlaams

dolce néerlandais:

1. zoet zoet


De thee is niet genoeg zoet.
De vrucht is zoet.
Ze proefde van de cake om te zien of hij zoet genoeg was.
Honger maakt rauwe bonen zoet.
Zout water heeft meer drijfvermogen dan zoet water.
Het was zoet.
Mooie bloemen ruiken niet noodzakelijk zoet.
Die appel is zoet.
De koek smaakt zoet.
Slaapwel. Droom zoet.
Lelies ruiken zoet.
Sommige broden zijn zoet.
Deze taart is te zoet voor mij.

2. zachte zachte


Het bergpaadje was bedekt met een zachte deken van bladeren, waarover het makkelijk lopen was.
Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.

3. nagerecht nagerecht


Appels werden als nagerecht geserveerd.