1. water
Water bevriest bij nul graden Celsius.
Het aardoppervlak bestaat voor zeventig procent uit water.
Ik wil water.
Koud water, a.u.b.
Water en lucht zijn allebei fluïda.
Op de vierde verdieping is er geen warm water, maar op de begane grond wel.
Hoeveel van ons lichaam bestaat uit water?
In een land met zoveel water als Nederland moet je goed kunnen zwemmen.
Het regent dat het giet! Op straat zijn overal plassen, en het water stroomt van de daken.
De bergwandelaar snakt naar fris water.
Als je anjers 7Up geeft in plaats van water, staan ze veel langer - vaak wel drie of vier weken.
Tijdens de vergadering sprak hij veel, maar zijn argument hield geen water.
Heeft u misschien een emmer water voor mij? Ik heb een lekke band.
Doe zoveel water bij de aardappelen dat ze bedekt zijn, en breng aan de kook.
Ik had de bloemen geen water hoeven geven. Ik was er maar net klaar mee, of het begon te regenen.
2. het water
Néerlandais mot "acqua"(het water) se produit dans des ensembles:
Cose - Voorwerpen