dictionnaire Français - néerlandais

Français

-

Nederlands, Vlaams

samedi néerlandais:

1. Zaterdag

Het is zaterdag.

Zaterdag zijn we naar de film geweest en daarna naar het restaurant.

Hij is zaterdag aangekomen in Kyoto.

Ik moet het boek voor zaterdag terugbrengen.

Zaterdag is mijn vader vrij.

Je moet niet naar het kantoor komen op zaterdag.

Het zou mooi zijn als u ons zaterdag belt.

Vandaag is het zaterdag en morgen zal het zondag zijn.

We hebben een feest volgende zaterdag.

Néerlandais mot "samedi"(Zaterdag) se produit dans des ensembles:

FRANS A2 VOCA A HOOFDSTUK 1
frans hfdst 2 voca f fr-nl
alle woorden in het boekie
Frans H1, woorden A
A3 Frans h1A nl-fr

mots connexes

lundi néerlandais
vendredi néerlandais
jeudi néerlandais
mercredi néerlandais
dimanche néerlandais
mardi néerlandais
aider néerlandais
souvent néerlandais

d'autres mots commençant par "S"

saluer néerlandais
salut néerlandais
salut! néerlandais
sang néerlandais
sans néerlandais
santé néerlandais

A
Â
B
C
D
E
É
Ê
F
G
H
I
Î
J
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
Y
Z