1. Foto
Ik houd van deze foto.
Mag ik een foto maken?
Hij toonde ons een foto van zijn moeder.
Deze foto heeft hij gemaakt.
Ik bekijk die foto altijd met afkeer.
Steeds wanneer ik naar deze foto kijk, herinner ik me die gelukkige dagen op het platteland.
Ik kan deze foto niet bekijken zonder heel erg droef te worden.
Op de foto heeft het meisje geen gouden kroon, maar een kroon van bloemen op.
Laat me alsjeblieft je foto zien.
Deze foto herinnert mij altijd aan mijn vader.
De meegezonden foto is van geen goede kwaliteit, gelieve een betere te zenden!
Is dit een recente foto?
Op de foto glimlachen ze allemaal.
Ik hoop zijn foto gauw te zien.
Iedereen lacht in de foto.