dictionnaire Français - néerlandais

Français - Nederlands, Vlaams

pêcher néerlandais:

1. vissen vissen


Anders dan vogels, die hun jongen voeden en beschermen, verlaten vissen hun kroost.
Zij stelt slechts belang in vissen en kakkerlakken.
Wie 's nachts uit vissen gaat, moet overdag zijn netten drogen.
Vandaag is het dinsdag. Ik ben vissen aan het kopen.
Zij kunnen vissen.
Denk jij dat vissen kunnen horen?
Heeft deze boerderij ergens een plekje waar we kunnen vissen?
Ik hou van vissen; het is een heel ontspannen manier om de dag door te brengen.
Kinderen en vissen hebben geen stem.
Niet echt. Ik zwerf liever rond dan te vissen.
Mensen, honden, vissen en vogels, allemaal zijn het dieren.
Walvissen voeden zich met plankton en kleine vissen.
Vissen leven in het water.
Deze vissen zijn gewend aan hoge druk en aan de afwezigheid van licht.
Toen ik een kleine jongen was ging ik vaak samen met mijn broer vissen aan de rivier.