1. vriendin
Mijn vriendin is een Chinese.
Hij was in het gezelschap van zijn vriendin.
Jim is smoorverliefd op zijn vriendin.
Ze is mijn vriendin.
Het meisje met wie ik naar de bios ben geweest is mijn vriendin.
Mijn vriendin kan goed dansen.
Jim is boos omdat zijn vriendin hem liet zitten bij hun filmafspraakje. Hij stond wel een uur in de regen op haar te wachten.
Zijn vriendin is Japans.
Ik mag je vriendin niet.
Ik vind de clitoris niet bij mijn vriendin.
Hoe kan je er zeker van zijn dat je vriendin geen orgasme veinst?
Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriendin wonen.
Ik begin mijn vriendin te missen.
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
De eerste keer dat ik de hand van mijn vriendin vasthield was in het spookhuis.
Néerlandais mot "la copine"(vriendin) se produit dans des ensembles:
Frans vocabulaire A, B, E, F,Gfrans vocabulaire b hoofdstuk 1Vocabulaire 1