dictionnaire Français - néerlandais

Français - Nederlands, Vlaams

epouser néerlandais:

1. trouwen trouwen


Hij besloot eindelijk te trouwen.
Eind maart gaan we trouwen.
Ze gaan trouwen in juni.
Wilt ge dat we eerst trouwen, of eerst een kind krijgen?
Door zijn gewoonte geld te verspillen, slaagde hij er niet in te trouwen.
Wegens de wijziging in de Canadese huwelijkswet, kwamen veel Amerikaanse homo's naar Canada om te trouwen.
Echt? Ik dacht dat zij als laatste zou trouwen.
Rond welke leeftijd trouwen Japanners?
Ik wil trouwen met een vrouw die van videospelletjes houdt.
Ik zal met je trouwen als je jouw haarkleur verandert.
Ik probeerde een vriend van me te overtuigen niet te trouwen.
Toen ik hen twee tijdens een afspraakje zag, vroeg ik: "Gaan jullie trouwen?"
Men verwacht dat in 2006 honderdvijftigduizend koppels in Shanghai zullen trouwen.
Hoezeer ik u ook waardeer, ik zal niet met u trouwen.
Toms beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie.