1. richting
De jachthond liep richting het bos.
En zo zat hij op een keer aan het eind van de middag in de tuin te eten, toen een dame met een baret rustig in zijn richting kwam om aan de tafel naast hem te gaan zitten.
De kinderen pakten hun schaatsen en gingen richting de bevroren vijver.
Let op dat ge niet in de verkeerde richting rijdt in een eenrichtingsstraat.
Hij kon altijd zeggen in welke richting de wind blies.