1. tekenen
ik teken, jij tekent, wij tekenen. Ik tekende, wij tekenden. Ik heb getekend
Vroeger vroegen de kleintjes me een schaap voor ze te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe je een commit doet. Tijden veranderen.
Néerlandais mot "dessiner"(tekenen) se produit dans des ensembles:
Vrijetijdsactiviteiten (f.pl.) in het FransLoisirs en hollandais2. trek
Ik trek de aandacht.
Trek de stekker van de televisie eruit en doe het licht uit.
Ik had erge trek.
Trek je wandelschoenen aan en laat geen tijd verloren gaan.
Wat is dit? Een zin? "Dat klopt. Legt u hem maar in het laatje voor de zinnen... en trek aan dit koordje."
Trek niet zo'n vies gezicht, die soep is echt heel lekker.
Na een hele middag schaatsen had ze trek in een lekkere kom hete snert.