dictionnaire Français - néerlandais

Français - Nederlands, Vlaams

crier néerlandais:

1. schreeuwen schreeuwen


Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.
Ik hoorde iemand schreeuwen.

2. schreeuw schreeuw


Ik liep over de drukke straat, en opeens hoorde ik een schelle schreeuw.
Schreeuw niet tegen me.
Een schreeuw doorbrak de stilte.