dictionnaire Français - néerlandais

Français - Nederlands, Vlaams

connaître néerlandais:

1. kennen kennen


Kennen jullie de hoofdstad van België?
In nood leert men zijn vrienden kennen.
leren kennen
Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.
Kennen jullie mijn broer Masao?
Om computerlinguïstiek te kunnen studeren moet men meerdere talen kennen, maar ook goed met computers kunnen omgaan.
Mike en zijn zuster kennen Frans, maar geen Japans.
Binnen korte tijd zult ge Esperanto kennen.
Als Nederlander word je geacht de wet te kennen.
Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
Iedereen wil u kennen. Gij zijt beroemd!
Veel Europeanen kennen het moderne Japan niet.
Het is tegenwoordig vrij normaal om jongeren tegen te komen die de Bijbel niet kennen.
Alle jongens en meisjes kennen Columbus.
Om een mens te kennen is het genoeg een week met hem te reizen.