1. veranderen
Nu en dan veranderen zij van mening.
Dat zal er niets aan veranderen.
Iets aan je uiterlijk veranderen
Ik overlegde met mijn vader en besloot van werkplek te veranderen.
Moest je van gedachte veranderen, laat het me weten.
Iedereen denkt erover om de wereld te veranderen, maar niemand denkt erover om zichzelf te veranderen.
Wat heeft hem van gedacht doen veranderen?
Vroeger vroegen de kleintjes me een schaap voor ze te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe je een commit doet. Tijden veranderen.
In tien jaar zal onze stad sterk veranderen.
Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.
Kan ik de zender veranderen?
Altijd zullen we veranderen, altijd zullen we leren.
Zelfs als de zon in het westen opkomt zal ik mijn besluit niet veranderen.
Ik moet mijn plannen veranderen.
Hij is helemaal niet te veranderen, je moet hem zo aanvaarden!
2. schakelaar
Hij gebruikte de schakelaar en deed de kamer baden in het licht.