1. studeren
Goede studenten studeren hard.
Ga je vanmiddag studeren? "Ja."
Ge moet hard studeren om niet te mislukken.
Men kan een vreemde taal niet beheersen in korte tijd; men moet ze stap voor stap studeren.
Studeren is het werk van de student.
Ik had geen zin om te studeren, daar het lawaai buiten op mijn zenuwen werkte.
Deze namiddag, als ik thuis aangekomen ben, ben ik van plan te studeren.
Het aantal studenten dat naar het buitenland gaat studeren groeit ieder jaar.
Toen ik thuiskwam, was Tom aan het studeren.
Om computerlinguïstiek te kunnen studeren moet men meerdere talen kennen, maar ook goed met computers kunnen omgaan.
Voor het studeren van geografie moet je constant landkaarten gebruiken.
Ik moet studeren voor de toets.
Er zijn meer studenten die aan de universiteit willen studeren dan er kunnen aangenomen worden.
Studeren jullie elke dag?
Hij zei zijn moeder dat hij de volgende dag zou gaan studeren.