1. traag
Traag, a.u.b.
Tom stapt traag.
Wilt u zo traag mogelijk spreken?
Volgens een Turks spreekwoord gaan de dagen traag voorbij, maar vliegen de jaren.
Opa spreekt heel traag.
Hoe traag zijt ge toch!
Ik sprak traag, opdat ze me konden verstaan.
De brede rivier stroomt traag.
Néerlandais mot "sluggish"(traag) se produit dans des ensembles:
Of course 6VWO U7 EN-NLEngels Unit 7 EN-NL