1. prijs
Ik heb deze jurk voor een lage prijs gekocht.
Iedereen heeft zijn prijs.
De prijs van dit boek is met de helft verlaagd.
Onze baas heeft aangedrongen op die prijs, legde de verkoopster uit. "Maar weet u, u hoeft me geen 0,99 in kopeken te betalen. U mag meer betalen als u wilt."
Ik weet het niet. Het hangt af van de prijs.
De school heeft Mary een prijs toegekend.
Ik zou het op prijs stellen als ze naast me zou komen zitten.
De prijs van de aardolie stijgt.
Heb je de prijs van deze telefoon gezien? Hij kost stukken van mensen!
Aan wie van u twee heeft de leraar de prijs gegeven?
De vorige stoker had iets gedronken dat qua prijs overeenkwam met zijn salaris, en het toverdrankje bracht hem in dat verre buitenland, waar algehele werkeloosheid een synoniem is voor eeuwig geluk.
De verliezers ontvingen ook een ‘prijs’. Ze werden namelijk verslagen door het winnende team.
Hij heeft alles geprobeerd om die prijs te verkrijgen.
Hij gaf zijn identiteit niet prijs.
We garanderen de laagste prijs voor een taalschool in Québec (Canada).
Néerlandais mot "price"(prijs) se produit dans des ensembles:
2000 Most Used Dutch Words (1/2)