1. manager
Wie is de manager van dat honkbalteam?
Néerlandais mot "manager"(manager) se produit dans des ensembles:
Beroepen in het Engels2. bestuurder
De auto is verongelukt omdat de bestuurder onvoorzichtig was.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.
De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.
3. chef
4. uitbater
Hij is naast raadslid ook uitbater van een Til burgs café.