1. kok
Je bent een goede kok.
Ze zei "dank u wel voor de maaltijd" tegen de kok.
Zij zei aan de kok "Bedankt voor het eten."
Ze was een verschrikkelijke kok.
Néerlandais mot "cook"(kok) se produit dans des ensembles:
Engels hoofdstuk 66.5 EASTERN TASTE