dictionnaire Grecque - néerlandais

ελληνικά - Nederlands, Vlaams

Μπαμπάς néerlandais:

1. Papa


Papa is vandaag ongeduldig.
Dat zal papa niet leuk vinden.
Papa, waar ga je heen?
Papa is een man die hard werkt.
Het speelse zoontje hield erg van zijn papa.
Mijn papa is voor het ogenblik niet thuis.
Papa heeft boeken voor me gekocht.
Hij is drie jaar jonger dan papa.
Mama en papa worden vast niet boos.
Mijn papa zei nee.
Papa, waarom onweert het 's winters niet?
Wat doe je, papa?
Dat is het gebouw waar papa werkt.
Papa moedigt hem altijd aan.
Papa, mag ik buiten gaan spelen?