1. nat
Mijn broek is nat.
Als het regent, hebben we nat weer.
Wat is er gebeurd? Het hele appartement is nat.
De kat heeft graag vis, maar maakt niet graag zijn poten nat.
Ik kwam in een regenbui terecht en ben nat geworden.
Gelukkig werd niemand nat.
Het bord gleed uit mijn handen doordat ze nat waren.
Ik ben door en door nat.
Het is mij gelijk, of ik nat word.